De windvaan
Een koperen paard in 1922 gemaakt door dorpssmid Lanting.
Voor de windvaan is nog geen passende plaats gevonden
Waarom er paarden op kerktorens staan.
Je hebt paarden als windwijzer op de Martinitoren, in Zuidlaren,
Noordlaren, Peize, Gieten en op het koor van de kerk in Eelde. Daar
staat op de toren wel een haantje. Met die paarden op de kerktorens,
tot de Martini toe, is wat loos..
Het is begonnen in de tijd toen de christelijke kerken bijna allemaal
windhanen op de torens zetten. Zo vanaf de 9de eeuw, nog sterker vanaf
de elfde eeuw. Door de uitbreiding van kerken, kapellen en kloosters
ging het heel hard met de groei van de torenhaan. Samen met kruis en de
gouden bol op de toren waren die drie het symbool van de christelijke
leer en ze staken overal boven uit. Daar was de duivel niet blij mee.
Het ging hem te snel. Zo langzamerhand was hij zijn heidenen kwijt
geraakt doordat het christendom groeide. De macht van de duivel werd
behoorlijk minder.
Officiële duivelsuitbanners van de kerk trokken rond gingen
het werk van de duivel te lijf. Ze joegen hem bij de mensen weg. De
kerk met de christelijke haan als symbool gaf aan dat het met het werk
van de duivel gedaan was. Hij was er uitgeschopt. Dat meende men in elk
geval.
Maar de duivel laat zich niet wegsturen. Hij kruipt even weg, even uit
het zicht, maar hij verdwijnt nooit. Op een zeker moment, veel later,
dook de duivel weer op. Hij verscheen in de gedaante van een oude
kerel, een paardenkoopman in een lange zwarte jas, die de boerderijen
langs ging om oud vee te kopen. Deze zwarte kerel trok rond en
overnachtte in herbergen. Hij luisterde wat het volk zei. Hij keek uit
naar het inhalige volk en naar afvallig kerkvolk, maar vooral naar geld
bij boeren en burgers.
De duivel was op zoek naar een prooi. Op een zekere dag in de winter
zat hij met een glas foezel [een goedkoop soort jenever] in een herberg
ergens aan de grens van Groningen en Drenthe. Een oerstomme, maar rijke
jonge boer had het grootste woord. Over dikbetaalde kerkbanken van zijn
familie zodat ze vooraan in de kerk konden zitten. Over het goudbeslag
op de bijbel en het gewicht van de gouden sieraden en andere
snuisterijen van zijn vrouw. En als de oudelui overleden dan kwam er
nog veel meer los. “Moet je maar eens kijken als het eenmaal
zover is”, lalde hij. De duivel schoof naast hem en
fluisterde: “Ik kan je helpen om eerder rijk te worden. Het
is eigenlijk heel simpel”. “Wat wil je
dan”, bromde de boer terug. “Een weddenschap:
paardrijden”, antwoordde de man in de zwarte jas. Beiden
trokken zich terug in een donkere hoek van de gelagkamer en smoesden
wat.
De volgende zondag zag het kerkvolk dat de kerkdeuren wijd open
stonden. In de verte kwamen opeens twee kerels te paard aan rennen. De
een was de domme, jonge boer; de andere was de kerel in de zwarte jas.
De boer lag voorop. Hij wilde ook als eerste op het paard bij het
altaar zijn, want daar won hij een hoop geld mee. Achter hem hoorde hij
het gesnuif van het andere paard dat wel vleugels kon hebben gekregen!
In een flits galoppeerde de duivel hem voorbij, rechtuit de kerk in. De
boerenjongen schrok. trok scheef en liep zich te pletter tegen de
kerkmuur. Het paard sloeg over de kop en brak zijn nek. De man in de
zwarte jas sprong met paard en al op het altaar en vloog toen de trap
op, de toren in. Hij liet een rookspoor en de geur van zwavel achter.
Hij kwam er bovenuit, op het topje, waar hij de torenhaan wegschopte.
Toen zette hij zich met het paard af - en in een rondvlucht raakte hij
verscheiden torenspitsen waar de torenhanen allemaal vanaf gingen. Bij
Eelde kwam hij op het koor van de kerk terecht; het topje van de toren
haalde hij net niet.
Nu nog steeds kun je zien waar de duivel te paard geweest is. Waar hij
met zijn paard kwam, zijn nu paarden als windwijzers. Het leverde een
oude zegswijze op die onbekend is gebleven: “Daar wil geen
haan meer groeien.” Dat komt door de laatste sprongen van de
duivel in deze streken.
Oorspronkelijke tekst: Harmjan van Steenwijk, Drentse Courant/Groninger Dagblad 28/04/99